Automatisering en werkloosheid

De idee dat automatisering en technologische vooruitgang aan de basis liggen van werkloosheid, is zeer wijd verspreid. Het debat over de oorzaken van werkloosheid en de rol van automatisering is belangrijk omwille van de politieke implicaties. Dit artikel argumenteert dat werkloosheid niet het gevolg is van automatisering, maar dat het een bijproduct is van de kapitalistische economie en dat het kapitalisme niet in staat is om de automatisering te organiseren op een menselijke manier en zelfs niet op een manier die economisch efficiënt is.

Het fenomeen van de automatisering is onmiskenbaar. Op de nieuwste metrolijnen rijden toestellen zonder bestuurder in Kopenhagen, Parijs en London. De zelfrijdende auto’s die momenteel in productie gaan, zullen gevolgen hebben voor de chauffeurs van camions, bussen en taxi’s. Er is een toenemend gebruik van robotten in fabrieken, elektronisch bankieren, zelfscan-kassa’s, door educatieve video’s zijn er minder leerkrachten nodig, drukkerijen verdwijnen door de opkomst van digitale documenten, typisten zijn verdwenen door de verspreiding van personal computers, enzovoort.

Sommigen voorspellen dat deze automatisering zal leiden tot een permanent hogere werkloosheid. De theorie wordt vaak geponeerd als argument voor eisen zoals het basisinkomen. Voorstanders van het basisinkomen stellen bijvoorbeeld dat de werkloosheid de komende jaren zal stijgen tot 50 procent en dat het “basisinkomen een alternatief vormt voor de falende arbeidsmarkt en de stijgende werkloosheid. Door robotisering en outsourcing naar lageloonlanden is er onvoldoende betaald werk. Deze trend valt niet te stoppen” (1).

Automatisering leidt echter niet tot werkloosheid. Landen met een hogere graad van automatisering (zoals Duitsland) hebben gemiddeld geen hogere werkloosheid dan andere landen (zoals Mexico). Als automatisering echt zou leiden tot meer werkloosheid, dan zou de werkloosheid in Duitsland veel hoger zijn dan in Mexico en dat is niet het geval. De werkloosheid in België is vandaag ook niet hoger dan in de 19e eeuw toen de economie in veel mindere mate geautomatiseerd was. Diegenen die menen dat automatisering wel leidt of zal leiden tot een permanent hogere werkloosheid, moeten uitleggen hoe ze deze vaststellingen verklaren.

Goede leugens bevatten altijd een kern van waarheid. Het is natuurlijk waar dat mensen in bepaalde beroepen hun job verliezen als een onmiddellijk gevolg van automatisering. Toen het vervoer overschakelde van paarden op auto’s, kwamen beroepen die te maken hadden met transport per paard onder druk te staan en veel mensen verloren hun job. Maar we moeten een onderscheid maken tussen het werkloos worden van een individu en de werkloosheidsgraad in een economie. Individuen stromen in de werkloosheid wanneer ze hun job verliezen en ze stromen uit de werkloosheid wanneer ze een nieuwe job vinden. De werkloosheidsgraad wordt bepaald door die in- en uitstroom en vormt een stock-variabele, vergelijkbaar met het waterpeil in een bad dat bepaald wordt door de instroom uit de kraan en de uitstroom via de afvoer. In principe (lees: niet in het kapitalisme) is het mogelijk dat mensen hun job verliezen terwijl er toch geen werkloosheid is (een “leeg bad”) op voorwaarde dat die mensen meteen in een nieuwe job aan de slag kunnen. Kortom, de relatie tussen automatisering en werkloosheid kan niet begrepen worden zonder te expliciteren hoe men het proces ziet van jobcreatie (de uitstroom uit werkloosheid).

De technofobe stemmen in het debat negeren doorgaans de kwestie van jobcreatie en sommigen lijken er impliciet van uit te gaan dat er geen jobcreatie is, wat onhoudbaar is in het licht van het feit dat veel mensen vandaag werken in beroepen en sectoren die de voorbije decennia helemaal niet bestonden. Aan de andere kant in het debat circuleert een theorie die stelt dat automatisering leidt tot de creatie van nieuwe jobs in de sectoren waar tegelijk ook jobs verloren gaan (2). Er moeten immers nieuwe machines gemaakt worden, applicaties voor elektronisch bankieren moeten geprogrammeerd worden en ook in het verleden zorgde de vervanging van paarden-transport door auto’s voor nieuwe jobs in de auto-industrie. Het invoeren van nieuwe technologieën brengt inderdaad altijd enkele nieuwe jobs met zich mee, maar niks garandeert dat er in elke sector na de automatisering evenveel jobs overblijven dan voor de automatisering. Integendeel, voor zover technologische vooruitgang arbeidsbesparend is – en dat is onvermijdelijk gezien de concurrentie tussen kapitalisten die meer winst proberen te bekomen via hogere productiviteit – leidt automatisering eerder tot een lager aantal jobs in de betrokken sector.

Automatisering leidt niet alleen tot het verdwijnen van bepaalde jobs, maar ook tot jobcreatie omdat het de koopkracht van sommige klassen vergroot waardoor de vraag vergroot naar bepaalde producten en dus ook naar de arbeidskrachten die voor die productie nodig zijn. In principe leidt automatisering tot een prijsdaling omdat er door automatisering minder arbeid nodig is in de productie en omdat de prijs van een product ruwweg bepaald wordt door de hoeveelheid arbeid die vervat is in een product. Als de prijs van producten daalt, dan houden consumenten een groter deel van hun inkomen over dat ze kunnen aanwenden om meer te consumeren – hetzij van het betrokken product of van andere producten. Om deze reden is het niet gegarandeerd dat de jobcreatie als gevolg van automatisering en prijsdaling zal plaatsvinden in dezelfde sector als waar de banen verdwijnen: dat hangt af van de manier waarop de extra koopkracht als gevolg van de automatisering wordt aangewend.

De lagere productiekosten als gevolg van automatisering leiden echter niet noodzakelijk tot lagere prijzen – zeker niet op korte termijn. De kapitalist zal natuurlijk proberen om het verschil op zak te steken onder de vorm van hogere winsten tenzij hij door de concurrentie gedwongen wordt om de productprijs te verlagen. Bijvoorbeeld, elektronisch bankieren zorgt voor een kostendaling voor de banken maar die lijkt niet te hebben geleid tot lagere prijzen, wellicht omdat de banken zoals zo vaak onderling prijsafspraken maken (3). Eén van de meest interessante economen uit de geschiedenis, Vladimir Ilyich Lenin, beschreef in 1917 hoe het kapitalisme een overgang doormaakte van een concurrentieel stadium naar een monopolistisch stadium, waarin steeds grotere bedrijven zich steeds meer kunnen onttrekken aan de concurrentie zodat ze wegkomen met hogere prijzen en lagere productkwaliteit. In het huidige monopoliestadium wordt het steeds waarschijnlijker dat automatisering leidt tot hogere winsten in plaats van lagere prijzen. Leiden hogere winsten ook tot jobcreatie? Mogelijk wel op voorwaarde dat de surpluswinsten, i.e. de hoger dan normale winsten die voortvloeien uit monopoliemacht, ook opnieuw worden geïnvesteerd. Die extra investeringen betekenen dat de productie wordt uitgebreid door de aanwerving van extra arbeidskrachten of door de aankoop van nieuwe machines, wat op zijn beurt leidt tot extra tewerkstelling in de sector van de productiemiddelen. Maar het is ook mogelijk dat de surpluswinsten niet geaccumuleerd worden. Kapitalisten kunnen hun winsten speculatief in plaats van productief investeren of ze kunnen beslissen om hun inkomen op te potten en dus niet te besteden omdat ze geen afzetmogelijkheden zien in de markt. Een dergelijk “lek” in de bestedingen van de kapitalisten kan leiden tot een probleem van effectieve vraag en een onderbreking van het accumulatieproces, i.e. een economische crisis.

Op de “lange termijn” zorgt automatisering dus niet voor een hogere werkloosheid omdat ze ook leidt tot extra vraag wat leidt tot jobcreatie in (doorgaans) andere sectoren. Maar zoals Johan Maynard Keynes terecht benadrukte: “In the long run we are all dead” (waarmee hij bedoelde: de korte termijn is ook belangrijk). Op korte termijn stelt automatisering inderdaad een reeks problemen. De mensen die door automatisering hun job verliezen worden onder het kapitalisme geconfronteerd met inkomensverlies, uitzichtloosheid en onzekerheid. Op korte termijn is het voor veel werkzoekenden in dit systeem helemaal niet mogelijk om een nieuwe job te vinden want ze zijn “te jong” of ze zijn “te oud” of ze zijn “te laag geschoold” of ze zijn “te hoog geschoold”. Enfin, het is altijd iets. Het is dan ook niet verwonderlijk dat sommige werkzoekenden ontmoedigd achterblijven. Louter economisch gesproken vormt dit systeem van ontmoediging een onwaarschijnlijke verspilling van arbeidskrachten, maar de gevolgen voor de betrokkenen en voor de bredere samenleving zijn natuurlijk nog belangrijker. Op de korte termijn stelt automatisering ook een probleem van ‘mismatch’: de mensen die hun job verliezen omwille van automatisering hebben soms niet de vaardigheden die de kapitalisten in de groeisectoren zoeken (al moet dit probleem ook niet overdreven worden want de oorzaak ligt vooral bij de werkgevers die eigenlijk amper inspanningen doen om mensen op te leiden).

De genoemde problemen als gevolg van automatisering zijn onlosmakelijk verbonden met het kapitalisme. In een socialistische economie heeft jobverlies door automatisering weinig gevolgen omdat mensen ingeval van volledige tewerkstelling meteen in een nieuwe job aan de slag kunnen en dus gaat automatisering niet gepaard met de onzekerheid, het inkomensverlies en de ontmoediging die kenmerkend zijn voor het kapitalisme. De herallocatie van arbeid tussen sectoren – de overheveling van arbeidskrachten van de neergaande naar opkomende sectoren – zou niet alleen menselijker maar ook efficiënter verlopen in een socialistische economie omdat een socialistische economie aan mensen vertrouwen geeft en motiveert in plaats van te ontmoedigen, maar ook omdat het meer jobmobiliteit en dynamiek toelaat. Onder het kapitalisme houden werknemers, om begrijpelijke redenen, in de mate van het mogelijke, vast aan de inkomenszekerheid van hun job – zelfs indien ze zich niet meer op hun plaats voelen. Een socialistische economie biedt inkomenszekerheid, het laat jobmobiliteit toe over de grenzen van organisaties en sectoren heen en het maakt zo bijvoorbeeld een leeftijdsbewuste allocatie van arbeid mogelijk.

Als automatisering niet de oorzaak is van werkloosheid, wat dan wel? De voornaamste onmiddellijke oorzaak van de werkloosheidsgraad is de economische crisis en de grondoorzaak is de kapitalistische productiewijze waarin crisis en werkloosheid nodig en onvermijdelijk zijn. Figuur 1 toont de onmiskenbare relatie tussen crisis en werkloosheid op basis van gegevens voor de VS voor de periode 1948-2010: de grijze zones duiden de crisisjaren aan en de curve toont de evolutie van het werkloosheidspeil. Tussen twee recessies daalt de werkloosheid en tijdens elke recessie stijgt de werkloosheid snel. In ieder geval zou het op basis van deze grafiek moeilijk zijn om een relatie aan te tonen tussen automatisering en werkloosheid. De relatie die naar voren komt uit deze gegevens vormt daarentegen een schitterende bevestiging van Karl Marx’ theorie over de kapitalistische crisis en de rol van werkloosheid. Volgens Marx is de functie van het reserveleger aan werklozen om de lonen te drukken en om de winstvoet te herstellen. Als de werkloosheid, en dus de winstvoet, te ver daalt, dan stoppen kapitalisten met investeren zodat een crisis uitbreekt en de werkloosheid terug toeneemt tot op een niveau dat opnieuw een hogere winstvoet toelaat.

Noot: Op de verticale as staat de werkloosheidsgraad in de VS (Bureau of Labor Statistics). De grijze zones duiden de periodes aan waarin de VS een recessie doormaakten volgens de NBER-definitie.

Het hoopgevende nieuws is dat er zich binnen de internationale linkerzijde stilaan een coherente visie op technologie en automatisering aan het vormen is. Gedurende jaren is de linkerzijde gedomineerd geweest door een conservatieve stroming die eerder technofoob en lokalistisch was van inslag (4). Met het baanbrekende werk van ondermeer Leigh Phillips kwam er een broodnodige marxistische kritiek (5). Illustratief voor de vooruitgang in het debat is het nieuwste nummer van Jacobin Magazine, een leidend tijdschrift in de linkerzijde, dat focust op de ecologische kwestie en waar uit de verschillende bijdragen eindelijk een visie naar voren komt die nieuwe technologieën omarmt en die het belang benadrukt van een systeemverandering in antikapitalistische zin teneinde het volle potentieel van de nieuwe technologieën te kunnen gebruiken (6). Diezelfde progressieve visie hebben we nodig in het debat over de relatie tussen automatisering en werkloosheid.